Column

Lassus: Diamant

Tot zijn dood zou de via Lissabon naar Madrid geëmigreerde Napolitaan Domenico Scarlatti (1685-1757) aan het Spaanse hof verbonden blijven, eerst onder de pathologische klem van de geesteszieke, depressieve Philips V, die de hele hofhouding drie, vier keer per jaar tussen de verschillende residenties heen en weer sleepte, later onder diens zoon Fernando. Zijn levenswerk bestaat uit enkele honderden ‘sonates’, in de eerste gedrukte uitgave getiteld Essercizi per gravicembalo, eendelige ‘etudes’ in eenvoudige tweedelige vorm.

Daar zit hij, eenzaam achter zijn klavecimbel in een van de honderden vertrekken in een kasteel op de Castiliaanse hoogvlakte – nu eens met ratelende loopjes omhoog, omlaag, vaak met gekruiste handen, virtuoos, tegen elkaar in, dan weer verraderlijk eenvoudig, majeur en mineur om en om, met onverwachte krasse dissonanten (‘een harmonisch gamma dat in zijn tijd ongekend was, zelfs bij een Bach’), de kleinste motieven vaak herhaald, als uitgangspunt voor een uit diamant gehakt juweel van drie, vier minuten, langer duren ze niet. Vijfhonderd-vijf-en-vijftig zijn het er, en er is geen muziek waarin zowel de scherp ‘geplukte’ snaar van het klavecimbel als het rommelige onweer van dat instrument (ik kan het niet beter beschrijven) mooier tot hun recht komen.

Horen wij echt hier en daar de castagnetten, het slaan van de gitaarakkoorden, de wijsjes van de ezeldrijver? Zou het waar zijn dat die honderden stukjes pas na zijn vijftigste jaar zijn ontstaan? Hij koos een eenvoudige muzikale vorm en week daar niet van af, maar daar binnen verkende en gaf hij jaren achtereen gestalte aan alle, alle varianten. Een gesloten, bijna volmaakt universum zonder voorland, zonder achterland.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Privacy Preference Center