Of je nu saxofoon, piano of viool wil spelen, iedereen kan leren de juiste noten aan te blazen, aan te slaan of aan te strijken. Natuurlijk, er moet misschien een paar jaar worden geoefend en het kan lang duren voordat de speler zonder kijken de juiste grepen doet, maar feitelijk is dat onderdeel van muziek maken een vaardigheid die niets van doen heeft met wat wij onder âkunstâ verstaan. Geen kunst aan, zeggen we dan ook (achteraf) van dit ambachtelijk onderdeel.
Nee, het geheim van de ware musicus ligt ergens anders. Dat kan je vinden op het mysterieuze moment waarop de toon ontstaat, het ogenblik van aanblazen, aanslaan, aanstrijken. Niet voor niets zitten de blazers eindeloos te mieren met hun embouchure, de pianisten met hun toucher en de strijkers met hun streek. Allemaal weten ze dat daar het antwoord ligt op de vraag waarom ze geen Chet Baker, geen Arthur Rubinstein en geen Yehudi Menuhin zijn. Net als op andere levensgebieden gaat het om het ogenblik vóór dat de schepping in gang wordt gezet, het ogenblik vóór dat de gedachte vorm krijgt, vóórdat het thema wordt opgeschreven of de kleur op het doek wordt gebracht: een minuscule inspiratie, intuïtie misschien, gevolgd door een voorstelling van klank of kleur die daar bij hoort.
Op dat alles bepalende eerste ogenblik is de mens (sta Lassus een gewaagd uitstapje toe naar de theologie) als de schepper (met of zonder hoofdletter) zelf.