Veel familieleden (van wie hier zijn oom Louis verdient genoemd te worden) van Francois Couperin (1668-1733) speelden en schreven voor orgel en klavecimbel, maar hij is de beste, geen componeerde zulke elegante muziek als hij. Hij was in Parijs organist aan de oude, mooie St.Gervaiskerk (waar het geslacht Couperins meer dan 170 jaar die functie had vervuld en waar nog steeds orgelconcerten gegeven worden), en daarnaast was Couperin in hofkringen een gevraagd muziekleraar. Later was hij als klavecinist verbonden aan ‘Les musiciens du roi’. De ‘concerts royaux’, muziek voor zondagmiddag aan het hof, en zijn ‘Pieces de clavecin’, de vocale Lecons de ténébres (muziek voor de vroegste eredienst in de week voor Pasen), allemaal prachtige verfijnde muziek die Franse ‘clarté’ en distinctie ademt. Couperin hechtte veel waarde aan de versiering (‘les agrements’, het ornament, trillers, voorslagen e.d.), en gaf daarvoor nauwkeurige instructies in L’art de toucher le clavecin (1716).
Welke van de 234 stukjes voor klavecimbel van Francois je ook hoort, je krijgt er altijd een goed humeur van, of ze nu in een vrolijke of een droevige toonsoort staan. Hoe komt dat? Zou het zijn omdat die muziek je niets opdringt, bijna als vanzelf het woord respect oproept, en alles wat daar bij hoort: eerbied, een hoofs gebaar, aandacht, meelevend, maar toch met enige distantie? Zo evenwichtig is die muziek, zo vol charme, ze loopt niet te koop met eigen leed en vreugde, maar beschouwt het menselijk bedrijf met warme belangstelling – liefderijke portretten zijn het, vandaar dat ze vaak (schuil)namen kregen van kennissen en vrienden. Couperin zal wel een voorbeeld hebben genomen aan zijn broodheer zelf, Lodewijk XIV, de ‘zonnekoning’ van wie men zei: ‘Zijn woorden, zijn glimlach en zelfs zijn blik waren van nature zo hoffelijk, en bovenal zijn gedrag tegenover vrouwen. Voor het minste kamermeisje nam hij zijn hoed af. Het kleinste gebaar, zijn loop, fysiognomie, alles was gematigd, edel, groot, majesteitelijk – en bovendien natuurlijk!’