Column

Lassus: Leeftijd

Zo oud als de 96-jarige Taiwanees aan wie vorige week het masterdiploma filosofie werd uitgereikt (‘Ik speel geen mahjong en vond dat ik iets met mijn leven moest doen’) is de pianist Menachim Pressler nog niet, maar het was toch indrukwekkend om de 85-jarige oprichter van het Beaux-Arts-trio (meer dan 7000 concerten sinds 1955!) een paar stukjes Chopin en Debussy te zien en te horen spelen. Hij had nog geen last van artritis, verklaarde hij, en het onverminderde verlangen anderen in de vreugde van de muziek te laten delen, hield hem jong.

De volgende dag werd hij nog eens in het zonnetje gezet met een opname van het langzame deel uit Mendelssohns eerste pianotrio, een evergreen die altijd weer scoort. Die componist had voor zijn twintigste jaar al een stapel bekoorlijke symfonietjes geschreven naast onvergankelijke meesterwerken als het octet voor strijkers en zijn vioolconcert. Over Mozart hebben wij het dan maar eens niet. En, weer aan de andere kant, de Amerikaanse componist Elliot Carter werd vorig jaar 100 en schrijft nog het ene stuk muziek na het andere.

Speelt iemand op latere leeftijd beter of minder dan in zijn jeugd? En is werk dat later gemaakt is, beter dan jeugdwerk? Je zou zeggen van wel, ervaring en levenswijsheid moeten toch een belangrijke factor zijn. En toch, de bravoure van de jeugd (bijvoorbeeld Richard Strauss in Don Juan), de frisheid van de vroege eenvoud (bijvoorbeeld Haydns eerste strijkkwartetten) kunnen het gemakkelijk opnemen tegen de bezadigde, verzadigde klanken van de oudere componist (Richard Strauss in Vier letzte Lieder en Haydns Die Schöpfung).

Inspiratie komt van heel ver en haar verklanking wordt, blijkbaar, maar ten dele beïnvloed door de levensloop van de mens aan wie zij wordt geschonken.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Privacy Preference Center