Column

Lassus: Levend Wezen

‘Zijn ze nog aan het stemmen?’ had een vriendje mij gevraagd, toen we in de concertzaal luisterden naar de schitterende fluitsolo waarmee Debussy’s Prélude à l’aprés-midi d’un faune begint, die prachtige schildering van een mediterraan eiland in de felle zon, waar een sater twee badende nimfen bespiedt. Dat stadium waren de dertig volwassenen voor wie Lassus over Debussy mocht spreken, wel voorbij – maar toch bleek keer op keer uit de reacties hoe een toelichting op de muziek een verhoogd ‘luisterbegrip’ kan teweeg brengen.

‘Eindelijk dan heb ik het idee voor het laatste deel van mijn vioolsonate, al moet ik afwachten wat de andere delen ervan zullen vinden!’ of woorden van gelijke strekking had Debussy geschreven, een jaar voor zijn overlijden in 1918. Die andere delen spraken, gelukkig, hun veto niet uit. Jaren eerder had Debussy in Boedapest in een café een tzigane of ‘stehgeiger’ gehoord die diepe indruk op hem maakte, en die impressies vormde hij (bewust of onbewust? dat antwoord zal niemand kunnen geven) om, transformeerde hij tot ‘café-muziek’ van het allerhoogste niveau, tot het symbool ervan, net zoals La mer een symbool is van de zee en het water – nooit plat, nooit met effectbejag (maar daardoor: wat een effect!), altijd origineel, altijd edel en beheerst.

Hoe vaker je er naar luistert,hoe meer de bewondering groeit voor de muziek van deze hele grote, die nieuw bloed bracht in de gaandeweg verstopte aderen van het levend wezen dat de muziek is.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Privacy Preference Center