We wandelden in de Ooy-polder bij Nijmegen. Onderaan de heuvel stond in het gras een oude volkswagen, achterklep open. Uit het laadbakje kwam een tinkelend geluid, tweestemmig? driestemmig? Het leek een kruising tussen een orgeltje, een accordeon, een doedelzak en een strijkinstrument.
Naderbij gekomen zagen we twee oudjes met een muziekstandaard in die kleine ruimte geperst, ieder toegewijd draaiend aan de knop van een vreemde doos die ze als een gitaar op schoot hielden. Vrolijke Franse barokwijsjes deden ons de motregen vergeten, de gigues en gavottes van Boismortier en Corrette buitelden over elkaar. Wat een verrassing in de stille natuur!
Nog nooit hadden wij deze instrumenten gezien. Het bleken te zijn twee draailieren, een eeuwenoud instrument dat nog geen keus kan maken uit de mogelijkheden: wil het strijken? tokkelen? blazen? Van alles kan het een beetje.
Tijden van overgang zijn de mooiste en opwindendste. Uit wat is, komt, met toevoeging van een extra element, het nieuwe voort – de levende bloem uit de levenloze materie, het bezielde dier uit het levende plantenrijk, en zo verder, de mens, die ‘ik’ kan zeggen, uit het dierenrijk! En in de overgangstijden tussen de levensvormen in, daar wordt het nieuwe geboren, maar het is er nog niet, het âeerste themaâ heeft geklonken, het ‘tweede thema’ komt eraan – wat er tussen zit, dat is een raadsel. Zoals de klank van die middeleeuwse draailieren.