Vroeg en donker is het, en de auto nog steenkoud. Een eindje verderop zie je al de file met zijn onvermijdelijke tentakels. Geen prettig vooruitzicht.
Ik draai de knop van de autoradio om. De omroeper kondigt aan Choros I voor gitaar solo van de Braziliaanse componist Heitor Villa-Lobos (van die Koren) heeft hij er meer geschreven voor verschillende instrumenten. Van Zuid-Amerikaanse ritmes weet ik bijna niets, maar dat hoeft ook niet (bij de eerste klanken al word ik gegrepen door de ongelofelijke swing van deze muziek: daar kan geen jazz, geen westerse dansmuziek tegenop.)
Hoe kan het dat een simpele formule (want heus, veel meer is het niet) je lichaam – gevangen in de autogordel – doet verlangen naar vrije danspassen, hoe je de neiging voelt gas te geven op het superieure, echt verleidelijke ritme van deze vondst?
Een paars-witte steen uit Brazilië en een met verschillende houtsoorten ingelegd landschap dat zonder enige twijfel de Amazone-rivier voorstelt, dat is alles wat ik van dat land heb. Maar het warme, dansende hoofdmotief van dit stukje muziek (de componist was er zelf ook mee ingenomen, hij noch wij kunnen er genoeg van krijgen!) wekt ineens het verlangen daar te zijn, in het verre oord aan de andere kant van de wereld, het land waarvan het wezen in die vier, vijf minuten muziek is gevangen – en waar, nu bijna tachtig jaar geleden, mijn wieg stond.