Als de knorrepot Brahms desondanks zijn hart laat spreken, is hij op zijn best, en daarom besloten wij de bewerking voor cello en piano van zijn vioolsonate opus.78 weer op het programma te nemen. Het was jaren geleden dat we het werk een aantal keren hadden uitgevoerd, maar nooit tot tevredenheid.
Het wonder dat je altijd verder kunt komen.
Wij namen eertijds gevreesde en bijna onoverkomelijke technische obstakels met een gemak of ze er niet waren, maar anderzijds ontmoetten wij ook talloze nieuwe, vooral ‘muzikale’ problemen (alsof techniek en muziek tegenstellingen zouden zijn: nee hoor, een toonladder is ook muziek, kijk maar naar de klassieken, een-en-al toonladders!) die we tot onze verbazing eerder nooit hadden beseft: vragen van frasering en stemvoering, maar ook, heel gewoontjes, van precies gelijk spelen en naar elkaar luisteren. Ja, Bijlsma, onze held, zei het al: studeren is luisteren! Hoe kan het dat je maanden aan zo’n werk hebt besteed en toch nog aan zo veel voorbij gaat? Maar ook, dat je het dan maanden laat liggen en dat het blijkbaar in stilte groeit, kiemt, zich voorbereidt op een nieuwe leven – als het zaad dat onder de grond, in de duisternis en de winterse kou, krachten voor de zomerse bloei verzamelt.
Het zijn de zeldzame geluksmomenten van de musicus, de paar maten, de frase die helemaal lukt. Zo zou het altijd moeten, denk je, al spelend. En dat is dan meteen de oorzaak van, op zijn best, een mislukte octaafsprong daarna of, op zijn slechtst, een geheugenstoornis!